Ga verder naar de inhoud

+Aan de arbeid: Hilde Crevits (CD&V) over haar nieuwe job als minister van Werk

19.02.2020

Al meer dan een decennium lang is Hilde Crevits (CD&V) een gevestigde waarde binnen de Vlaamse regeringsploeg. Het grote publiek leerde haar kennen toen ze het in 2007 van Vlaams parlementslid tot minister van Openbare Werken, Mobiliteit, Energie en Leefmilieu schopte, nadat partijgenoot Kris Peeters als minister-president de fakkel overnam van Yves Leterme. Sindsdien bouwde de West-Vlaamse politica een stevige reputatie uit als vakminister, en groeide ze uit tot één van de sterkhouders binnen de christendemocratische partij. Resultaat: meer dan 130.000 voorkeurstemmen bij de laatste Vlaamse verkiezingen afgelopen mei. Toch bleek dat niet voldoende om de eerste vrouwelijke minister-president van Vlaanderen te worden, een ambitie die Crevits tijdens de campagne niet onder stoelen of banken stak.

Wat ze wel in de plaats kreeg? Een goedgevulde ministerportefeuille, met de bevoegdheden Werk, Economie, Sociale Economie, Innovatie en Landbouw. Voor de publicatie van onsjaarmagazine nodigden wij onszelf uit op het kabinet van de nieuwbakken minister van Werk voor een babbel over werkgeverschap en de uitdagingen die daar vandaag bij komen kijken.

Wat je moet weten over Hilde Crevits

  • Hilde Crevits (°1967) is West-Vlaamse en politica voor CD&V. In 1990 studeerde ze in Gent af als Licentiaat in de Rechten, ze deed daarna ervaring op als advocaat en academisch medewerker.
  • In de eerste jaren van het nieuwe millennium was Crevits actief in de lokale politiek als provincieraadslid en later als gemeenteraadslid en schepen in haar thuisbasis Torhout. Dat combineerde ze een tijdje met een mandaat als Vlaams Parlementslid.
  • Sinds 2007 maakt het CD&V-kopstuk onafgebroken deel uit van de Vlaamse ministerploeg. Eerst 7 jaar langs als minister van Openbare Werken & Mobiliteit, tijdens de vorige legislatuur als minister van Onderwijs. In de huidige Vlaamse regering Jambon I is ze viceminister-president en combineert ze de bevoegdheden Werk, Economie, Sociale Economie, Innovatie en Landbouw.
Hilde Crevits Web 13 small5

We spreken Hilde Crevits op haar kantoor in de buurt van het Brusselse Noordstation op een druilerige avond eind februari. Van lockdowns, quarantaines en tijdelijke werkloosheid door COVID-19 is er op dat moment nog helemaal geen sprake. De CD&V-politica is in een opperbest humeur, want enkele dagen eerder werd ze voor de eerste keer oma. Wanneer we haar proficiat wensen met de geboorte van kleindochter Estée, beginnen haar ogen te fonkelen. “Voor de eerste keer je kleinkind in je armen houden, dat is…magisch. Geen woorden voor. Echt een uniek moment in een mensenleven!”

Op federaal niveau lijkt het erop dat het eerder een olifantsdracht gaat worden. Op Vlaams niveau ging de bevalling gelukkig wat vlotter: daar ruilde u de bevoegdheid onderwijs in oktober in voor die van Werk, (Sociale) Economie, Innovatie en Landbouw. Hoe blikt u terug op de eerste maanden van uw derde termijn als Vlaams minister?

“Ik vond de overgang van Mobiliteit en Openbare Werken naar Onderwijs destijds ingrijpender, moet ik zeggen. Mijn vorige bevoegdheid, onderwijs, en de huidige vind ik veel beter op elkaar aansluiten. De kwetsbaarheden zijn dezelfde: wie op school problemen had en geen diploma secundair onderwijs heeft gehaald, vindt moeilijker werk. In het kansenverhaal binnen onderwijs en werk zie ik dus heel veel parallellen.”

“Economie, Sociale Economie en Innovatie zijn dan weer helemaal nieuw voor mij. Ik merk daar heel veel enthousiasme en de drive om oplossingsgericht te denken, en dat vind ik heel inspirerend om te zien.”

Welke inzichten en prioriteiten neemt u dan vanuit uw jaren op Onderwijs mee naar het domein van Werk?

“Dat mensen fundamenteel ongelijk zijn. Dat is niet persé een slechte zaak, maar wel iets waar je rekening mee moet houden. Onderwijs is eigenlijk per definitie maatwerk, en werk is dat ook. We moeten ons daar bewust van zijn. Het zijn ook allebei sociale bevoegdheden, die heel veel impact hebben op wie we zijn en hoe we in het leven staan. Een opleiding volgen die je prikkelt of een job uitoefenen waar je voldoening uit haalt: dat is zo essentieel voor iemands identiteit…”

“Tijdens mijn jaren op onderwijs heb ik ook altijd veel belang gehecht aan het sociaal overleg, en dat is nu op werk niet anders. Als we 120.000 mensen extra aan een job gaan willen helpen, dan gaan we partners nodig hebben. En vanuit het werkveld worden er heel vaak terechte bekommernissen gedeeld. Ik vind het mijn plicht als minister om daar zorgzaam mee om te springen.”

“We gaan de komende jaren structureel iedereen nodig hebben op onze arbeidsmarkt, dat is gewoon een feit. Ik heb het daarbij niet graag over ‘activeren’, ik vind dat ‘participatie aan de arbeidsmarkt’ de lading beter dekt. Want het is niet omdat iemand huisvrouw of huisman is, dat die niet actief is. Helemaal niet zelfs.”

En hoe kunnen wij als federatie en als socioculturele werkgevers daar ons steentje aan bijdragen?

“Jullie zijn als sector zelfs uitstekend geplaatst om daar een belangrijke rol in te spelen. Ik zie bij jullie al heel veel mooie initiatieven in bijvoorbeeld beroepsopleiding, die mensen succesvol terug op de arbeidsmarkt weten te brengen. Jullie organisaties slagen er ook in om minder evidente doelgroepen te bereiken: schoolverlaters, mensen met een migratie-achtergrond of mensen die in kansarmoede leven. En laat ons vooral de vele vrijwilligers in jullie sector niet vergeten. Werken als vrijwilliger is voor veel mensen een grote stap, eentje die misschien wel dat laatste duwtje in de rug geeft dat mensen nodig hebben om betaald werk te zoeken én te vinden.”

“Voor de rest wil ik dit nog meegeven aan werkgevers: blijf inzetten op innovatie en de ontwikkeling van expertise binnen jullie organisaties. Blijf uitvogelen wat er werkt en trek lessen uit wat er niet werkt. Jullie hechten als sector ook veel belang aan de ontwikkeling en autonomie van medewerkers, en dat is positief. Het is een belangrijke factor die ervoor zorgt dat socioculturele jobs werkbaar blijven.”

Werken als vrijwilliger is voor veel mensen een grote stap, eentje die misschien wel dat laatste duwtje in de rug geeft dat mensen nodig hebben om betaald werk te zoeken én te vinden

Uitdagingen van het nieuwe decennium

Over werkbaar werk gesproken: meer mensen gaan in Vlaanderen aan de slag in loopbanen die gemiddeld langer duren, en dat heeft impact op de werkbaarheid. Ook in de social profit: daar vindt maar de helft van alle werknemers zijn of haar job "werkbaar", zo blijkt uit de laatste werkbaarheidsmonitor van de SERV. Zijn dat cijfers waar u van schrikt?

“Niet echt, jammer genoeg. Binnen onderwijs zien we hetzelfde gebeuren. Mensen die lesgeven of mensen die in de social profit werken: die hebben allemaal een contactberoep he. Dat zijn mensen die met mensen werken. Stuk voor stuk mooie jobs waar je veel voldoening uit kan halen, maar die soms ook moeilijk kunnen zijn.”

“Ik wil hier niet teveel orakelen, maar ik zie op maatschappelijk vlak een paar tendensen die volgens mij meespelen. Je merkt dat de samenleving verruwt, en dat mensen mondiger worden. Organisaties zijn er beducht voor dat mensen juridische stappen tegen hen gaan ondernemen wanneer er dingen fout lopen. En dus zorgen ze voor extra regels en procedures. Wat dan weer voor meer druk op de werkvloer zorgt. Gooi daar nog eens de arbeidskrapte bij, waardoor collega’s die vertrekken niet altijd meteen vervangen worden en de achterblijvers het werk dat blijft liggen nog eens bovenop hun stapel krijgen, en je krijgt een explosieve cocktail.”

“Tegenwoordig leggen veel mensen zichzelf ook de druk op dat ze constant bereikbaar moeten zijn en snel moeten reageren. Onderschat niet wat dat doet met een mens. Iemand die zich een hele werkdag lang smijt en tussendoor nog door al die mails en berichten op verschillende platformen moet ploeteren: dat is mentaal heel uitputtend. Op die manier sta je nooit ‘uit’, je staat op met je werk en je gaat ermee slapen. Het begrenzen van die bereikbaarheid, op welke manier dan ook, daarin vind ik dat je ook als werkgever een belangrijke verantwoordelijkheid draagt.”

Het systeem van de werkbaarheidscheques is sinds kort ook uitgebreid naar de social profit, waardoor sociale ondernemingen ook kunnen instappen op het systeem. Wat verwacht u hier concreet van?

“Ja, en daar heb oprecht blij om. Het heeft me wel wat overredingskracht gekost naar mijn collega’s toe. Ik vond het niet logisch dat jullie organisaties eerst uitgesloten waren. Want of je nu een profit of een non-profit organisatie bent: uitzoeken waar je knelpunten op vlak van werkbaarheid liggen en hoe je die kan wegwerken, dat is sowieso zinvol. Organisaties hebben na die screening een plan op maat met concrete handvaten. Ik hoop dat jullie sector hier volop gebruik van zal maken.”

Ook digitalisering is een reële uitdaging. Eind 2019 hield Antwerp Management School in opdracht van VIVO (het opleidingsinstituut voor de social-profitsector, nvdr.) tientallen focusgroepen bij organisaties uit het hele social profit-spectrum. Wat blijkt: ze kunnen de efficiëntiewinst die digitalisering oplevert en het feit dat mensen meer verantwoordelijkheid krijgen in de organisatie van hun eigen werk wel appreciëren. Maar tegelijk is er toch ook veel ongerustheid over minder ruimte voor creativiteit en menselijk contact.

“Ik kan erin komen dat er ongerustheid is en dat sommige werknemers dat hele verhaal van digitalisering eerder als een bedreiging zien dan als een kans. Maar om het cru te zeggen: eigenlijk hebben we gewoon geen keuze. De arbeidsmarkt zal de komende jaren aan een ongelofelijk tempo veranderen. We staan aan het begin van een digitale revolutie, en ik wil elke organisatie die mensen tewerk stelt in Vlaanderen mee op die kar laten springen.”

“Tuurlijk zijn er ook valkuilen aan digitalisering. Wat met het ethische aspect van artificiële intelligentie bijvoorbeeld? En hoe zorg je ervoor dat mensen niet permanent aan hun computer gekluisterd zitten? Maar tegelijk geloof ik ook heel erg dat digitalisering net méér ruimte vrij maakt voor creativiteit. Ik bezocht onlangs een landbouwbedrijf waarvan de eigenaars geïnvesteerd hadden in een voedingsrobot voor hun dieren. Wat dat hen opleverde? Vooral tijd. Tijd die ze niet langer moesten besteden aan repetitief werk, maar tijd waarin ze innovatief aan de slag konden in hun bedrijf. Als ik dat doortrek naar jullie sector: tijd om je bezig te houden met je doelgroepen, met het realiseren van je maatschappelijke missie.”

In tegenstelling tot een paar jaar geleden zitten we als werkgever weer volop in een periode dat het moeilijk is om bepaalde vacatures in te vullen. U pleit ervoor om meer te kijken naar competenties & groeipotentieel dan naar diploma’s. Gaat dat de nood volledig wegnemen?

“Het is in ieder geval een deel van de oplossing. We zitten nu eenmaal in een situatie met een grote arbeidskrapte: er gaan de komende jaren meer mensen met pensioen gaan dan dat er nieuwe mensen zullen instromen uit onderwijs. Los daarvan vind ik het weinig respectvol dat iemand die 20 jaar lang thuis heeft gewerkt en 3 kinderen heeft grootgebracht, daar weinig maatschappelijke waardering voor krijgt. Een persoon die misschien, los van zijn of haar zorgtaken, actief was in een paar verenigingen waar hij of zij de ledenadministratie deed of hielp om evenementen te organiseren. Dat zijn zeker ook waardevolle competenties voor in een professionele context, die nu absoluut niet erkend worden. Vanuit die optiek vind ik het ook logisch dat iemand die 3 kinderen heeft grootgebracht, niet nog 1 à 2 jaar op de schoolbanken moet doorbrengen voor hij of zij bijvoorbeeld in een kinderopvang aan de slag kan. De vraag vanuit het beleid en werkgevers zou niet moeten zijn ‘hoeveel kandidaten hebben we voor job X?’, wel: ‘hoe kunnen we de vijver van geschikte kandidaten waaruit we vissen groter maken?’.

“Een ander stukje van de puzzel is wellicht levenslang leren. Daar moeten we in Vlaanderen nog veel sterker op inzetten de komende jaren, die cultuur leeft hier nog te weinig. Het is toch raar dat veel mensen het doodnormaal vinden om de software van hun computers en smartphones regelmatig te updaten, maar stoppen met zichzelf en hun kennis te verbeteren eens ze de schoolpoort uit zijn gewandeld?”

In de profit kan je daarvoor als werkgever een beroep doen op een instrument als de KMO-portefeuille. Als werkgeversfederatie pleiten wij ervoor om dat systeem ook toegankelijk te maken voor socioculturele ondernemingen. Hoe groot is de kans dat dat nog deze legislatuur gaat gebeuren?

Daar vrees ik dat ik jullie ga moeten teleurstellen. We volgen daar de redenering dat de profit en de social profit elk op hun eigen wijze georganiseerd zijn, met ook eigen subsidiekanalen. Bij de werkbaarheidscheques ligt dat anders, omdat dat eigenlijk het enige systeem is dat er bestaat. Maar de KMO-portefeuille beschouwen wij als iets puur voor de profit. We hebben in samenspraak met de sociale partners trouwens ook net bespaard op die KMO-portefeuille.”

“Levenslang leren en jezelf bijscholen, dat hoeft trouwens ook niet altijd enorm veel geld te kosten. Dat brengen jullie nu al in de praktijk, onder de vorm van de lerende netwerken die ik overal in de social profit zie opduiken. Op die manier ervaringen uitwisselen met collega’s binnen dezelfde organisatie, maar ook over de verschillende deelsectoren heen: dat lijkt me nog veel interessanter dan leren in een klassikale setting.”

Net op het vlak van die centen kende deze regering al meteen een woelige start. Heel wat middenveldorganisaties kwamen op straat om zich te verzetten tegen de besparingen op de domeinen van onder andere Welzijn en Cultuur. Zij krijgen ineens niet meer de middelen waar ze op rekenden om hun engagementen waar te maken. Dat is niet alleen nefast voor hun activiteiten, maar ook voor hun rol als werkgever.

“Klopt, maar die besparingen situeren zich niet allen bij mijn collega’s Wouter Beke en Jan Jambon, hoor. 30% van de Vlaamse besparingen zitten bij mij. Zo hebben we het mes in de doelgroepmaatregelen moeten zetten, simpelweg omdat we zagen dat de omstandigheden op de arbeidsmarkt aan het veranderen zijn. Er zijn steeds minder werkzoekenden in de categorie 55 tot 60 jaar, dus was een aanpassing van de doelgroepkorting naar 58+ ook logisch. Binnen de sociale economie, waar onze kwetsbaarste mensen werken, hebben we dan weer bewust de keuze gemaakt om niet te gaan besparen.”

“Beweren dat cultuur en de sociale sector het zwaarst getroffen zijn, is gewoon niet juist als je naar de netto cijfers kijkt. Ook bij de VDAB en de Vlaamse overheid zie ik dat de besparingen erin hakken en dat ze het met minder mensen zullen moeten doen, terwijl ze daar ook volop nieuwe uitdagingen op hun bord krijgen. Niet fijn, maar wel nodig als we de toekomstige generatie niet willen hypothekeren.”

“Maar ik ben het wel met je eens dat de timing bijzonder ongelukkig was. Mocht die beslissing al gevallen zijn in mei of juni, dan hadden de getroffen organisaties en instanties tenminste nog een paar maanden extra om zich aan te passen aan de nieuwe realiteit. Nu kwam die vorming van een nieuwe Vlaamse regering er pas erg laat op het jaar. Niet voor herhaling vatbaar, daar zijn we het met alle Vlaamse collega-ministers over eens.”

We vinden het doodnormaal om onze computers en smartphones te updaten, maar we vergeten onszelf

Samen gaan = ver komen

Opvallend in de positieve zin: uw beleidsnota bevat ook heel wat passages over sociale economie. Als werkgeversfederatie van de sector zijn wij uiteraard bijzonder fier op die sterke staaltjes van ondernemerschap die wij zien in socioculturele rangen. Hoe staat u daar als bevoegd minister tegenover?

“Wist je dat het al 10 jaar geleden is dat de bevoegdheden Werk, Economie én Sociale Economie voor het laatst nog eens bij één en dezelfde minister zaten? Dat geeft het antwoord eigenlijk al op je vraag: ik vind de sociale economie minstens even belangrijk als de gewone, reguliere economie. Het is gewoon uitgegroeid tot een noodzakelijke, economische sector. Ik weet dat de focus in eerste instantie ligt op de tewerkstelling van mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt, maar vergis je niet: het zijn echt wel volwaardige ondernemingen, die niet vies zijn van innovatie en technische vooruitgang. Daar ben ik tijdens bedrijfsbezoeken al aangenaam door verrast geweest. Maar er ligt ook nog werk op de plank. Zo hoop ik dat we de komende jaren de schotten tussen de sociale en de reguliere economie nog veel meer gaan kunnen doorbreken. Daar liggen zoveel kansen voor het rapen om van elkaar te leren!”

En hoe ziet u dat dan concreet, die samenwerking en doorstroom?

“We hebben heel erg de neiging om te redeneren in sectoren, statuten, functies en categorieën. Neem nu de deelsectoren van collectief maatwerk, sociale werkplaatsen en lokale diensteneconomie: aan de gewone man in de straat krijg je het verschil tussen die 3 nauwelijks uitgelegd, want de doelgroepen waarmee ze werken zijn bijna dezelfde. Maar in de regelgeving is er wel erg veel verschil, wat niet logisch is. Dat is echt een kluwen, historisch zo gegroeid, vermoed ik. Ik wil hen dan ook oproepen om veel nauwer samen te werken. Hun onderlinge verschillen weg te werken en samen naar buiten te treden.”

“Wat die doorstroom betreft, moeten we ons ook niet blind willen staren op absolute cijfers. Zo ben ik niet van plan om organisaties te gaan belonen per werknemer die naar de reguliere economie gaat. Want is dat dan voor 2 maanden, of voor 6 maanden, of nog langer? Het is belangrijk dat we daar oog hebben voor duurzaamheid. Je werkt tenslotte met kwetsbare mensen. Ik denk dat we bijvoorbeeld ook een vangnet moeten inbouwen. Want nu is het zo dat wanneer iemand doorstroomt en het niet meteen een succesverhaal wordt, die persoon achteraan in de rij moet aansluiten om opnieuw binnen te geraken in sociale economie. Dat is iets wat we absoluut moeten vermijden.”

“Het heeft ook geen zin om daar al te krampachtig mee om te gaan. Er zit volgens mij een grens aan de maakbaarheid van elke mens. Niet elke doelgroepwerknemer is geschikt om door te stromen naar de reguliere economie, en dat is ook oké. Sociale economie is even waardevol. Maar we hebben er alle baat bij dat wie kan doorstromen, dat ook doet. Daarvoor is nog meer overleg nodig met de deelsectoren: hoe kunnen we investeren in de weerbaarheid van individuen? En hoe regelen we het praktisch dat er op de gewone werkvloer begeleiding is om die doelgroepwerknemer zo goed mogelijk op te vangen? Er zijn al maatwerkbedrijven die werken met enclaves in reguliere ondernemingen. Dat is al een goede eerste stap richting meer inclusie.”

We komen uit een beleidsperiode waarin het sociaal overleg dikwijls behoorlijk woelig en bewogen was. Hoe kijkt u daar de komende maanden en jaren tegenaan?

“Ken je die quote ‘Wil je snel gaan, ga alleen. Wil je ver komen, ga dan samen’? Dat omschrijft exact hoe ik aankijk tegen sociaal overleg. Het is gewoon een weg die ik als minister onmogelijk niet kan bewandelen. Want ik kan hier vanop mijn 7de verdieping in Brussel wel van alles verzinnen, maar het is ook de bedoeling dat die beslissingen gedragen worden op de werkvloer. Het is bijvoorbeeld mijn ambitie om samen met de sociale partners nieuwe doelgroepmaatregelen uit te werken. En daarnaast heb ik hen ook hard nodig om meer mensen naar die arbeidsmarkt te trekken. Ook de lokale besturen zijn daarin belangrijke partners. Dus ik verwacht veel van het sociaal overleg, wat niet wil zeggen dat het altijd gemakkelijk zal zijn. Maar ik heb alle vertrouwen in de kracht van het compromis.”

Afsluitend: welke goede raad heeft u als minister voor onze werkgevers? Waar kunnen wij op vlak van werk & innovatie het verschil maken?

“Als ik naar de lijst met jullie lidorganisaties kijk, dan zie ik organisaties die werken aan oplossingen voor maatschappelijke problemen. De omstandigheden waarin jullie werken, zijn minder evident dan pakweg tien jaar geleden, daar ben ik me van bewust. Maar blijf investeren in jullie missie gedreven werk. Blijf investeren in de opleiding van jullie werkgevers, daar zullen we in de toekomst de vruchten van plukken. Draag goed zorg voor jullie gepassioneerde medewerkers en vrijwilligers. Blijf de manier waarop jullie werk organiseren met een kritische blik bekijken. Maar vooral: wees fier op de innovaties die jullie vandaag al realiseren en draag dat ook uit. Op heel wat vlakken is sociocultureel werk een labo voor onze ganse maatschappij en economie.”

Op heel wat vlakken is sociocultureel werk een labo voor onze ganse maatschappij en economie

In de marge: 3 snelle vragen aan Vlaams minister van Werk Hilde Crevits

Was u zelf ooit lid van een socioculturele vereniging?

“Zeker! Ik heb een jeugdbewegingsverleden bij de roodkapjes, de VKSJ en de KSA. Daar heb ik ook mijn echtgenoot leren kennen. Samen met hem heb ik in 1995 mee de vzw Gandalf helpen oprichten: een organisatie die gezinsvakanties organiseert voor mensen in armoede. Dat was voor er zelfs maar sprake was van het Steunpunt Vakantieparticipatie.”

Was u zelf ooit actief als vrijwilliger?

Ik heb voor ik actief mandataris was nog lesgegeven via de KAV en me geëngageerd binnen Beweging.net. Nu heb ik daar net iets minder tijd voor. Al probeer ik wel nog steeds te gaan helpen met koffie schenken op de ontbijten die de lokale CD&V-afdeling in Torhout organiseert (lacht)”

Wat was uw allereerste job?

“Vanaf mijn 17de heb ik 5 zomers lang vakantiewerk gedaan aan zee, in een hotel in Westende. Ik maakte er lange dagen: ’s ochtends ontbijt serveren, dan de kamers proper maken en daarna achter de bar staan. Het was daar altijd een komen en gaan van gasten. Ik vond dat heel plezant, ik heb er ook veel geleerd over mensen. Over hoe gelijk we zijn, maar tegelijk ook waar de verschillen liggen. In sommige hotelkamers trof ik chaos aan, terwijl andere gasten dan weer extreem netjes waren. Ook in manier waarop mensen omgaan met anderen zit een wereld van verschil: sommige mensen zijn heel attent, anderen dan weer totaal niet.”

Zelf een leuk verhaal of inspirerende case om te delen?

Daar maak je onze stafmedewerker communicatie & ledenrelaties altijd blij mee!