Ga verder naar de inhoud

Sociare in gesprek met minister-president Jan Jambon.

14.06.2022

Hoe kijken onze politici naar de socioculturele sector? Welke rol zien zij voor onze sector weggelegd en welke beleidskeuzes kunnen we verwachten? Jan Jambon is als minister-president van de Vlaamse Regering uitstekend geplaatst om in gesprek te gaan over de stand van zaken en de toekomst van de socioculturele sector in Vlaanderen. We praten met de leider van de Vlaamse regering over zijn eigen socioculturele geschiedenis en staan stil bij de uitdagingen van de sector. Als minister van Cultuur is Jan Jambon rechtstreeks verantwoordelijk voor een belangrijk aandeel van het socioculturele veld. Als minister-president overziet hij het totale beleid van de Vlaamse regering. Natuurlijk kijken we ook terug naar de afgelopen coronaperiode. Hoe verliep de coronacrisis vanuit het oogpunt van de beleidsmakers? En welke impact hebben crisissen zoals corona en de oorlog in Oekraïne op het socioculturele landschap?

Wie is Jan Jambon?

Jan Jambon (°1960) is afkomstig uit Genk en ging daar naar het Sint-Jan Berchmanscollege. Hij studeerde aan de Vrije Universiteit Brussel waar hij licentiaat Informatica werd. Later behaalde hij een MBA aan de Universiteit Antwerpen. Na een carrière in de bedrijfswereld - bij bedrijven als IBM, SD Worx en Bank Card Company - stapte Jan Jambon in 2007 over naar de politiek. Daarvoor was hij actief bij de Vlaamse Volksbeweging. In 2007 werd hij verkozen in de Kamer van Volksvertegenwoordigers, waar hij sinds 2008 fractieleider werd voor de N-VA.

Sinds 2013 is hij titelvoerend burgemeester van Brasschaat. Na de federale verkiezingen van 2014 tot aan de val van de regering-Michel I in december 2018 was Jan Jambon minister van Binnenlandse Zaken en Veiligheid. Na de val van de regering werd hij opnieuw Kamerlid. Op 2 oktober 2019 werd hij minister-president van Vlaanderen en bevoegd voor Buitenlandse Zaken, Cultuur, Digitalisering en Facilitair Management.

7 J Ambon 1 SDW 958679

De socioculturele sector bestaat uit 13 deelsectoren: sociaal-cultureel werk met volwassenen, jeugdwerk, beroepsopleiding, sport, cultuur, samenlevingsopbouw, milieu, ontwikkelingssamenwerking, minderheden, musea en erfgoed, toerisme, media en lokale diensteneconomie. Met welke van deze deelsectoren heeft u zelf de meeste affiniteit?

“Ik ben een typisch product uit de jeugdbeweging. In mijn geval was dat de Chiro. Van in het eerste leerjaar tot de eerste jaren aan de universiteit, toen ik in de leiding stond. Ik heb daar echt alle stappen doorlopen, ik ben een echt Chiro-product. Ik ben groot geworden in het jeugdwerk, maar zeker ook in de sportsector. Ik heb gevoetbald tot in derde provinciale. Later ben ik met heel wat andere socioculturele verenigingen in aanraking gekomen, bijvoorbeeld in de amateurkunsten. Ik heb dan vooral verantwoordelijkheid opgenomen in de Vlaamse Volksbeweging. Daar heb ik het hele pad doorlopen van een vereniging die eigenlijk op sterven na dood was, tot dezelfde vereniging die erkend werd door de overheid. Dat was eerst in het ‘vijfde decreet’, een verzameldecreet waar allerlei verenigingen in terecht konden. Dat is intensief werk geweest, maar het is ons wel gelukt, en toen we dat bereikt hadden, waren we daar best trots op.”

De Volksbeweging erkend krijgen, wat moest je daarvoor doen? Een subsidiedossier indienen?

“Ja, absoluut. En dat was toen heel kwantitatief. Als ik het mij goed herinner moesten we 80 afdelingen hebben. In de regelgeving werd beschreven hoeveel activiteiten zo’n afdeling er jaar moest doen, hoe hun bestuur in elkaar zat, enzoverder. Dan zijn wij de boer opgegaan om heel wat van die afdelingen op te richten. Er was eerst een voorlopige erkenning wanneer je aan 40 afdelingen kwam, en bij 80 dan was het dan ‘jackpot’. Dan konden we ineens vijf fulltimers aanwerven. Twintig procent van onze personeelscapaciteit was nodig om die subsidies te kunnen bestendigen: afdelingen bezoeken, ze draaiende houden, dossiertjes voor die afdelingen in orde maken.“

“Ik weet ook nog dat we een keuze moesten maken tussen beweging, vereniging of vormingsinstelling. Nu is dat gelukkig allemaal weggevallen. Peter De Roover en ikzelf hebben toen nog geprobeerd om ook een beweging op te richten, al is dat toen niet gelukt. We waren uit de VU gestapt omdat we vonden dat partijpolitiek niets meer voor ons was en dan zijn we bij de Vlaamse Volksbeweging begonnen. We hebben dat niet opgestart, dat bestond al, zelfs met een roemrijk verleden, maar toen wij er kwamen was er eigenlijk niets meer. De gemiddelde leeftijd zal er 85 jaar geweest zijn. We werden daar als jonge gasten wel met de rode loper ontvangen, maar we moesten echt opnieuw van nul beginnen. We zijn daar begonnen in 1988 of 1989 en de erkenning volgde dan in de jaren 90.”

Ik ben een echt Chiro-product.

In welke mate zijn deze verenigingen bepalend geweest voor u, voor wie u bent geworden?

“Vooral de Chiro is heel bepalend geweest. Zoals bij zoveel mensen. Ik heb er vijf jaar in leiding gestaan. Ik heb daar alles geleerd over verantwoordelijkheid nemen, leren organiseren, dat heeft mij het meest gevormd. Daarnaast heeft de sport mij natuurlijk ook gevormd. De club waar ik voetbalde werd opgericht door mijn vader, die onderwijzer was. In de grote vakanties moest ik dus mee kantines gaan bouwen, douches installeren, platen langs het plein zetten … Daar heb ik wel wat handenarbeid geleerd, wat me later ook nog van pas is gekomen. Ik heb later thuis veel verbouwd, het terras gelegd enzoverder.”

“Later heb ik dan in de Vlaamse Volksbeweging al die dingen kunnen toepassen. Je neemt ook verantwoordelijkheid voor een vrijwilligersvereniging. Er is toch een groot verschil tussen een groep werknemers en een groep vrijwilligers. Aan professionelen kan je opdragen wat ze moeten doen en zeggen dat je niet tevreden bent als ze iets niet gedaan hebben. Aan vrijwilligers kan je wel vragen om iets te doen en dan vooral blij te zijn als ze dat goed gedaan hebben, maar als ze een steekje laten vallen, dan moet je vooral blijven motiveren om de volgende dag of week opnieuw aan de slag te gaan. Dat is toch een andere verhouding.”

Laat ons even breder kijken naar de rol van de socioculturele sector. Daar is de afgelopen twintig jaar veel veranderd. De ontzuiling heeft zich verder doorgezet. Sommigen waren bang dat het hele zogenaamde ‘middenveld’ zou verdwijnen, maar dat is niet gebeurd. Nu wordt Vlaanderen geroemd om zijn sterk uitgebouwde verenigingsleven. Veel organisaties hebben zich wel opnieuw georiënteerd, zijn van naam veranderd en zijn – soms noodgedwongen - professioneler gaan werken. Hoe kijkt u naar de evoluties in de sector?

“De sector is inderdaad serieus veranderd. Ik zie veel nieuwe organisatievormen en nieuwe samenwerkingsverbanden. De tijd waarin ik daarin actief was ging het over grote sterke verenigingen, heel vaak uit de christelijke zuil. Die zijn er natuurlijk nog altijd, maar je krijgt nu toch veel nieuwe soorten organisaties, bijvoorbeeld de burgerorganisaties rond maatschappelijke thema’s zoals milieu of pakweg vegetarisme, of autodelen … Ik denk ook dat het vrijwilligersengagement veranderd is. Dat het vroeger wat evidenter was om zich in te zetten, en misschien werd toen ook wat meer van iemand verwacht om actief te zijn in deze of gene vereniging. Terwijl het vandaag toch meer om bewuste keuzes gaat, meestal gepaard met inzet voor een bepaald thema. En je ziet toch ook dat die engagementen korter geworden zijn. De lange engagementen in een en dezelfde grote vereniging, pakweg levenslang, zijn meer verdwenen.”

“Ten derde kan je natuurlijk niet om de digitalisering heen. Vroeger maakten wij ons blaadje en we begonnen misschien al wat databanken aan te leggen. Als ik zie wat er vandaag op dat vlak mogelijk is, maar ook verwacht wordt, en hoe corona daar een ongelooflijke boost aan gegeven heeft ... Het digitale is veel meer geaccepteerd nu. Ik denk dat dat voor het sociocultureel leven een grote verandering betekent. Denk maar aan hoe we vroeger vergaderden. Ons secretariaat was in Antwerpen, maar als je moest overleggen met mensen uit Limburg of West-Vlaanderen, dat was telkens een hele organisatie. Ik ben zeker geen pleitbezorger om alles te vervangen door videobellen, maar soms is dat toch echt veel efficiënter. We moeten niet de fout maken om alles te willen vervangen door het digitale. Het menselijke contact, zeker als je met vrijwilligers werkt en de warme contacten in de sector, die kan je niet vervangen door er overal een computer tussen te steken. Maar om kort te overleggen of voor een goed gesprek, waarom niet?”

De socioculturele sector is altijd een ruggengraat van het warme Vlaanderen geweest. Die rol is essentieel.

Welke evoluties ziet u in de relatie tussen het veld en de overheid?

“Ik denk dat de overgang van een puur kwantitatieve naar een meer kwalitatieve benadering ervoor zorgt dat de overheid op een andere manier naar de sector kijkt. Dat is een goede evolutie, en we zijn erover aan het nadenken hoe dat nog beter kan. Want ik vind dat er toch nog altijd te veel planlast bij de verenigingen ligt. Ik denk soms dat we als overheid de controles meer via steekproeven zouden moeten laten verlopen, in plaats van visitatiecommissies die alle organisaties gaan bezoeken. Ik denk dat het contact ter plaatse belangrijker is dan dat we organisaties bibliotheken vol laten schrijven. Ambtenaren moeten dat dan allemaal lezen en moeten dan maar afgaan op wat op papier staat. Ik heb in de privésector gewerkt, ik ben pas later in de politiek gestapt. Als ik dat even mag vergelijken: in de privésector gaat men uit van vertrouwen tot het tegendeel bewezen wordt, en dan kan er hard opgetreden worden. Bij de overheid is het meestal toch andersom, men gaat uit van wantrouwen: je moet alles vooraf bewijzen met overal regeltjes. En als dan blijkt dat er toch een kink in de kabel is, dan heeft de overheid meestal nog weinig middelen om op te treden. Ik zou liever naar een systeem gaan waarbij je ervan uitgaat dat er vertrouwen is, tot het tegendeel bewezen is. Daarvoor zal je als overheid wat meer op het terrein moeten komen. Natuurlijk moet je ervoor zorgen dat je niets aan het subsidiëren bent waar geen inhoud meer in zit, er moet altijd sprake zijn van maatschappelijke relevantie. Maar ik zou dus willen gaan naar minder planlast en naar meer op het terrein gaan kijken wat er echt gebeurt.”

Leidt dat dan ook tot een andere verhouding tussen de sector en de overheid?

“Partnerschap is daar het juiste woord. Kijk naar ons grote programma rond digitalisering. Ik denk dat de socioculturele sector daar een grote rol in kan spelen. We willen iedereen mee. Verenigingen kunnen helpen om de drempel zo laag mogelijk te maken. Het zou goed zijn dat we als overheid met de socioculturele sector kunnen partneren op dit vlak. Want de sector bereikt heel veel groepen in de samenleving, op heel veel plaatsen … bijvoorbeeld op het vlak van digitalisering kan daar een mooi partnerschap uit groeien.”

Hoe ziet u de toekomst van de sector? Welke rol krijgt de sector toebedeeld in de samenleving?

“De socioculturele sector is altijd een ruggengraat van het warme Vlaanderen geweest. Die rol is dus essentieel. Pak je morgen het vrijwilligerswerk weg uit Vlaanderen, en dus het verenigingsleven - want het verenigingsleven is toch niet denkbaar zonder vrijwilligerswerk - dan verliest Vlaanderen een van zijn belangrijke dimensies. Dat zijn de kenmerken van Vlaanderen, de gemeenschapsvorming, dat verengingsleven dat al in je prille jeugd begint. Dat zit zo in onze genen, dat moet bewaard blijven. Je kan dat niet wegdenken uit Vlaanderen. De toekomst van het verenigingsleven is verenigen. Zeker na corona.”

Welke uitdagingen ziet u specifiek voor de socioculturele werkgevers? Zij verzorgen een professioneel kader dat de sector ondersteunt en al dat vrijwilligerswerk mee mogelijk maakt.

“In alle sectoren zijn er grote uitdagingen op de arbeidsmarkt. We hebben het ‘luxeprobleem’ van bijna naar een volledige tewerkstelling te gaan, ten minste van de mensen die willen werken. Dat is natuurlijk goed aan de ene kant, maar dat beperkt natuurlijk ook de groei van de economie in het algemeen, en dus ook van het culturele leven. Ik denk dat de socioculturele sector een belangrijke rol kan spelen, als je ziet wie we nog willen activeren op de arbeidsmarkt. Dat zijn groepen die niet evident zijn, want de vanzelfsprekende groepen die zijn al aan het werk. Maar als je kijkt naar langdurig zieken, langdurig werklozen en mensen die tot nu toe dachten dat ze niet voor de arbeidsmarkt in aanmerking komen, dan is daar nog wel wat te doen. Een typisch voorbeeld zijn moeders in migrantenmilieus. Ik denk dat er een rol is weggelegd voor de socioculturele sector om deze mensen op te vangen en de eerste stappen te laten zetten en richting de arbeidsmarkt te bewegen. Zeker omdat er in de sector toch een andere prestatiedrang is. Het gaat er minder om het halen van targets zoals dat vaak in andere omgevingen wel het geval is. We zijn nu ook de gemeenschapsdienst aan het opzetten voor langdurig werklozen, om hen wat werkethos en ervaring te laten opdoen, want als je langdurig werkloos bent geweest is dat geen vanzelfsprekende stap. Daar zouden we programma’s kunnen opzetten met de socioculturele sector die een win-win kunnen zijn. Daar ligt een mogelijkheid voor allerlei werkgevers, maar zeker ook voor jullie, om de krapte op de arbeidsmarkt aan te pakken. Dat is al een specifieke taak voor de deelsector beroepsopleiding, maar ik bekijk dat dus ook breder, ik denk bijvoorbeeld aan het jeugdwerk of aan vormingsinstellingen. Dat zijn toch omgevingen waar deze mensen op een ander ritme dan bijvoorbeeld in een productieomgeving eerste of hernieuwde werkervaringen kunnen opdoen. Terwijl ze natuurlijk ook nog nuttig werk kunnen verzetten voor die organisaties.”

Ik vind dat er nog te veel planlast bij de verenigingen ligt.

De afgelopen jaren woedde de coronacrisis. Dat was een heel pittige periode voor de socioculturele sector. Organisaties hebben afgezien, en komen nu pas langzaam terug op hun pootjes. Ziet u daar blijvende effecten?

“Een grote onbekende is hoe moeilijk het is om opnieuw vrijwilligers te activeren. Bij organisaties met een publiekswerking is de vraag wanneer het publiek massaal terugkeert. Zit er nog schrik in bij het publiek? Ik ben nu wel in intensief contact geweest met een aantal cultuurmakers en zij geven mij toch de geruststellende boodschap dat dat opnieuw aanzwengelt. Ik denk dat we er zeker goed aan gedaan hebben dat we de subsidies zijn blijven doorbetalen. Daardoor denk ik dat de verenigingen, zeker de gesubsidieerde, wel hebben kunnen overleven en dat ze nu niet opnieuw van nul moeten starten. In Nederland heeft men dat bijvoorbeeld wel gedaan.”

En dan rollen we van de ene crisis in de andere, met de oorlog in Oekraïne en alle negatieve effecten daarvan.

“Ja, klopt. Heel tastbaar zijn natuurlijk de prijsstijgingen en dat legt druk op de budgetten vrijetijdsbesteding, als eerste zelfs. Maar ook het vluchtelingenprobleem komt erbij. Vandaag gaat dat nog over heel behapbare aantallen. In buurlanden van Oekraïne zoals Polen is dat al een heel ander verhaal. Wat als die grote aantallen morgen effectief afzakken naar West-Europa? We bereiden ons daar als Vlaamse regering intensief op voor. We hope for the best and prepare for the worst. Daar zie ik ook weer opportuniteiten voor socioculturele sector. Dat zijn mensen waar taalcursussen aan gegeven moeten worden, mensen die ingeschakeld zullen moeten worden op de arbeidsmarkt, mensen die misschien ook een rol kunnen opnemen in het vrijwilligersleven.”

“Een ander effect is natuurlijk de koopkrachtvermindering, dat hakt er overal in. Gelukkig zijn er voor de loontrekkenden nog de indexeringen. Voor mensen met uitkeringen of voor zelfstandigen zijn die er natuurlijk niet. Zij voelen dat dus nog harder.

Hoe kijkt u naar die loonindexeringen? Loon is bij uitstek de zwaarte kostenpost voor veel organisaties. Wordt het niet heel krap voor organisaties waar die indexeringen niet mee gesubsidieerd zijn?

“Hetzelfde geldt voor de overheid, waar de loonkosten natuurlijk ook enorm stijgen. Je kan je begroting ook niet laten ontsporen. We hebben vele miljarden terug in het systeem gestopt. En dan zijn er ook nog onze relanceplannen, waar we als Vlaamse overheid ook nog eens minstens twee miljard erin gooien. Dat kan je alleen maar doen als je begroting op orde is. Dat wil ik ook bewaken als minister-president, dat we een gezonde begroting aan de volgende ploeg kunnen doorgeven. Zodat zij ook manoeuvreerruimte hebben voor een volgende crisis. Het is voor iedereen de tering naar de nering zetten.”

Komt er dan een nieuwe besparingsronde? Waaraan moeten organisaties zich dan verwachten nu?

“Ik denk op dit moment niet dat je nieuwe besparingen moet verwachten. De opvang van vluchtelingen uit Oekraïne zit vooral in eenmalige uitgaven. Dat stopt dus op een bepaald moment in de tijd. Daar ga ik toch vanuit. Ik ben vooral bevreesd voor beslissingen die we vandaag zouden nemen die een effect van jaren hebben op de begroting. Verleden jaar hebben we in de meerjarenbegroting cultuur in het algemeen buiten de besparingsronde kunnen houden, met corona in gedachten natuurlijk, en daar ben ik blij mee. Onderwijs en welzijn enzoverder zijn wel allemaal door die besparingsoefening gegaan.”

In alle sectoren zijn er grote uitdagingen op de arbeidsmarkt. We hebben het ‘luxeprobleem’ van bijna naar een volledige tewerkstelling te gaan.

Een ander thema dat zorgen baart is de krapte op arbeidsmarkt. De krapte weegt ook zwaar in onze sector. Waar loopt het scheef en wat kunnen we doen?

”Er staan zo veel vacatures open, maar er blijven ook veel werkzoekenden en mensen die niet aan het werk zijn. Daarom hebben we daarvoor in het relanceplan ook een budget van 200 miljoen euro voorzien. Het gaat vooral over een mismatch tussen de vraag naar bepaalde competenties en het aanbod. De VDAB heeft daar nu een opdracht om dat gat dicht te rijden met programma’s van training en van training on the job, maar dat zal op zich nog niet voldoende zijn om de volledige vraag te beantwoorden. Ik verwijs naar wat ik eerder in dit gesprek ook al zei over de toeleiding van andere groepen naar de arbeidsmarkt. Kijk bijvoorbeeld naar de langdurig zieken. Nu is het zo geregeld dat je ofwel ziek bent, dus niets kan doen, ofwel ben je gezond en kan je alles doen. Maar daar zijn heel veel vormen tussen, waar toch iets zou moeten kunnen en waarmee we toch ook de krapte een stuk kunnen verhelpen. Denk bijvoorbeeld aan iemand die zegt dat voltijds werken niet meer lukt, maar deeltijds wel zou kunnen. Dat zou toch moeten kunnen, maar dan zonder verlies van uitkering. Hetzelfde met de gemeenschapsdienst voor langdurig werklozen en met de groep van mensen die zich niet aangetrokken voelen tot de arbeidsmarkt. Dat zijn de groepen waarvan ik denk dat ze relatief snel te activeren zijn.”

Er is ook al steun vanuit de Vlaamse regering, zoals de Vlaamse Intersectorale Akkoorden (VIA). Daar zitten we inmiddels aan VIA 6. Hoe ziet u middelen die evolueren?

“De VIA 6-akkoorden zijn permanent, en er zal wel weer een VIA 7 komen, zeker? Voor de socioculturele sector is er toch 7,3 miljoen euro aan koopkrachtmiddelen bijgekomen. Om de zoveel tijd onderhandelen we nieuwe VIA-akkoorden. Dat is de geïnstitutionaliseerde onderhandelingsronde, en dan moeten we elke keer ook zien wat dan de uitdagingen zijn voor de sector, en hoe we er als overheid naar kijken. Ik vind het een goede zaak dat dat in een georganiseerd patroon verloopt en niet zomaar ad hoc of op improvisatie. Dat heeft tot hiertoe toch altijd goed gewerkt. Misschien mag toch ook wel eens gezegd worden dat het totale budget van VIA 6-akkoorden een structurele meeruitgave van 577 miljoen euro betekent voor de Vlaamse regering. Elk jaar opnieuw. De socioculturele sector is misschien wat kleiner, maar ze maakt daar natuurlijk wel deel vanuit. Dat dus zijn toch gigantische budgetten, die de overheid ook moet zoeken.”

Tenslotte, hebt u als minister-president goede raad voor Sociare?

“Eerst en vooral wens ik jullie een gelukkige dertigste verjaardag. Het is heel nuttig dat er een werkgeversorganisatie is die de hele sector overspant. Blijf de belangen verdedigen, blijf zeker ook de opleiding verzorgen. Het gaat in onze wereld altijd maar sneller en sneller, dat zal niet afnemen in de toekomst. Zorgen voor opleiding en begeleiding is daarom een belangrijke opdracht. En blijf de sector verdedigen als een sector waarin het aangenaam is om te werken. Laten we als overheid ook goed on speaking terms blijven. Want dat weefsel van de vrijwilligers van de socioculturele organisaties, dat maakt zo sterk deel uit van ons DNA, dat moeten en willen we blijven verdedigen. Veel succes nog en vier je verjaardag goed!”

Zelf een leuk verhaal of inspirerende case om te delen?

Daar maak je onze stafmedewerker communicatie & ledenrelaties altijd blij mee!